Kokkie
Wieteke Van Dort
Kokkie had haar hele leven
In de dapoer doorgebracht
Waar ze slechts aan eten koken Sajoer rijst en sambal dacht
Met een stevig sirihpruimpje
In haar tandeloze Monday zorgde Kokkie voor het eten
Wat haar toean lekker vond
In 't begin was kokkie pintar
En de njonja zeer tevree
Maar toen kokkie oud ging worden
Wist ze niet meer wat ze deed
Soep en sajoer, 't leek wel water
Aardapp'len was niets dan kruim
En in een der frikandellen
Stopte zij haar sirihpruim
In de saus vond men haar haren
In de rijst een kakkerlak
In de sajoer potverdikkie
Zat de staart van een tjitjak
Sapi vlees vol dode vliegen
Kreeg men 's avonds op het brood
In de sambal grote larons
Of een dikke duizendpoot
Toean zei: "De oude kokkie
Maakt het nu wat al te bont"
Toen hij in zijn nasi-goreng
Tien gebraden balangs vond
En de njonja riep verbolgen "
't Oude mens wordt heus te vies"
En ze viste uit de sauskom
Kokkies laatste holle kies
Waar het al te bont ging worden
Kreeg de kokkie haar lepas
Wijl ze werkelijk voor haar baantje
Heus niet langer lakoe was
Eenzaam stierf ze in de kampong
Niemand had meer kassian
En nu ligt de oude neneh
Ginder in haar koeboeran