Chiquilín de Bachín
Astor Piazzolla
Jongen van Bachín
"'s Nachts, vuile gezichten
van een engeltje in spijkerbroek,
verkoopt hij rozen op de tafels
van de kroeg van Bachín.
Als de maan straalt
over de grill,
eet hij maan en brood van roet.
Elke dag in zijn verdriet
waar hij niet wil opstaan,
wordt hij vroeg wakker op zes januari
met de ster ondersteboven,
en drie kattenkoningen
stelen zijn schoenen,
eentje links en de ander ook!
Jongen,
geef me een bosje stem,
zo kan ik mijn
schaamte in bloei verkopen,
behandel me met drie rozen
die pijn doen
van de honger die ik niet begreep,
Jongen.
Wanneer de zon de kinderen
schorten van leren geeft,
leert hij hoeveel nul
hij nog moest weten.
En naar zijn moeder kijkt,
ronddraaiend en draaiend,
maar hij wil haar niet zien.
Elke dag, in de vuilnis,
met een brood en een noedel,
maakt hij een vlieger
om weg te gaan, maar hij blijft hier!
Hij is een vreemde man,
kind van duizend jaar,
met een draad die hem van binnen verstrikt.
Jongen,
geef me een bosje stem,
zo kan ik mijn
schaamte in bloei verkopen.
Behandel me met drie rozen
die pijn doen
van de honger die ik niet begreep,
Jongen."